|   Alle Sprachen   
EN   SV   IS   RU   RO   FR   SK   IT   NL   LA   ES   PT   FI   HU   NO   UK   BG   HR   CS   DA   TR   PL   EO   SR   SQ   EL   BS   |   FR   SK   IS   ES   IT   NL   RO   HU   PL   SV   RU   NO   FI   SQ   UK   DA   CS   PT   HR   BG   LA   EO   SR   BS   TR   EL

Duits-Nederlands woordenboek

Deutsch-Niederländisch-Übersetzung für: die
  äöüß...
  Optionen | Tipps | FAQ | Abkürzungen

LoginRegistrieren
Home|New Website|About|Vokabeltrainer|Fachgebiete|Benutzer|Forum|Mitmachen!
Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch: die

die
de
het
Dienstag {m} <Di., Die., Dienst.>
dinsdag {de} <di.>
die Allerärmsten {pl}
de allerarmsten {mv}sociol.
die Kleinsten {pl} [ugs.] [Kinder]
de kleinsten {mv} [omg.] [kinderen]
auf die Dauer
op termijn {adv}
op de duur {adv}
op den duur {adv}
die ewigen Jagdgründe
de eeuwige jachtveldenmyth.
Die Rechnung bitte.
De rekening, alstublieft.
Die Sonne scheint.
De zon schijnt.meteo.
Halt die Fresse! [ugs.]
Hou je bek!zeg.
Halt die Klappe! [ugs.]
Hou je kop! [omg.]
Hou je kaken op elkaar! [omg.]
Hou je bek!zeg.
Halt die Schnauze! [ugs.]
Hou je bek!zeg.
in die Fremde
naar het buitenland {adv}
in die Höhe
omhoog {adv}
in die Niederlande
naar Nederland {adv}geogr.
in die Schweiz
naar Zwitserland {adv}geogr.
über die Gleise
over de spoorweg {adv}spoorw.
(die) Steuer hinterziehen
de belasting ontduiken {verb}econ.
die Absicht haben
het voornemen koesteren {verb}zeg.
die Annahme verweigeren
weigeren te accepteren {verb}
die Arbeit niederlegen
het werk neerleggen {verb}
die Ärmel aufkrempeln
de mouwen omhoog stropen {verb}
die Ärmel hochkrempeln [auch fig.]
de mouwen omhoog stropen {verb} [ook fig.]
die Bettwäsche wechseln
de bedden verschonen {verb}
die Bühne verlassen
afgaan {verb}theater
die Chance ergreifen
de kans grijpen {verb}
die Eingeweide herausnehmen
de ingewanden verwijderen {verb}
die Erwartungen übertreffen
meevallen {verb} [beter dan verwacht]
die Fantasie anregen
tot de verbeelding spreken {verb}
die Fassung verlieren
van streek raken {verb} [fig.]
die Faust ballen
de vuist ballen {verb}
die Flucht ergreifen
op de loop gaan {verb}
die Gelegenheit nutzen
de gelegenheid te baat nemen {verb}
die Geschwindigkeit verringern
vaart minderen {verb}
die Haare machen [ugs.]
het haar opmaken {verb}
die Hosen anhaben [fig.]
de broek aanhebben {verb} [fig.]zeg.
die Initiative ergreifen
het voortouw nemen {verb}
die Luft anhalten
de adem inhouden {verb}
die Pille nehmen
de pil nemen {verb}genees.
die Polizei einschalten
de politie inschakelen {verb}
die Regel bekommen [Menstruation]
ongesteld worden {verb}genees.
die Regel haben [Menstruation]
ongesteld zijn {verb}genees.
die Runde machen [Gerüchte etc.]
de ronde doen {verb} [geruchten enz.]
die Runde machen [Rundgang]
de ronde doen {verb} [rondgang]
die Schlittschuhe anschnallen
de ijzers onderbinden {verb}
die Schmerzen lindern
de pijn verlichten {verb}
die Schulbank drücken [ugs.]
in de schoolbanken zitten {verb}opl.
die Schule durchlaufen
de school doorlopen {verb}
die Spitze behaupten
zich aan de top handhaven {verb}sport
zich aan de spits handhaven {verb}sport
die Stelle wechseln
van job veranderen {verb}werk
die Steuererklärung abgeben
de belasting aangeven {verb}boekhoudfin.
die Stirn bieten
trotseren {verb}
die Stirn runzeln
het voorhoofd fronsen {verb}
die Todesstrafe beantragen
de doodstraf eisen {verb}recht
die Todesstrafe fordern
de doodstraf eisen {verb}recht
die Toilette spülen
het toilet doorspoelen {verb}
het toilet doortrekken {verb}
die Tür abschließen
de deur afsluiten {verb}
de deur op slot doen {verb}
die Tür absperren [bes. südd., österr.]
de deur afsluiten {verb}
die Tür verriegeln
de knip op de deur doen {verb}
die Tür verschließen
de deur op slot doen {verb}
die Tür zuschließen
de deur afsluiten {verb}
die Tür zusperren
de deur afsluiten {verb}
die Übersicht verlieren
de kluts kwijtraken {verb} [omg.]
die Verantwortung übernehmen
zijn verantwoordelijkheid nemen {verb}
de verantwoordelijkheid op zich nemen {verb}
zijn verantwoordelijkheid opnemen {verb} [BN]
die Verfolgung aufnehmen
de achtervolging inzetten {verb}
die Waffen niederlegen
de wapens neerleggen {verb}mil.
die Welt beherrschen
de wereld beheersen {verb}
die Zeit totschlagen [Idiom]
de tijd doden {verb} [idioom]
die Zeit vertreiben
de tijd doden {verb}zeg.
jdm. die Augen verbinden
iem. blinddoeken {verb}
jdm. die Daumen drücken
duimen voor iem. {verb}
jdm. die Hand drücken
iem. de hand drukken {verb}
jdm. die Hand reichen
iem. de hand reiken {verb}
jdm. die Hand schütteln
iem. de hand schudden {verb}
jdm. die Leviten lesen
iem. de levieten lezen {verb}zeg.
jdm. die Schuld geben
iem. de schuld geven {verb}
jdm. die Show stehlen
iem. de show stelen {verb}
jdm./etw. die Stirn bieten [fig.]
iem./iets het hoofd bieden {verb} [fig.]
die breite Masse {f}
het grote publiek {het}
die Zehn Gebote {pl}
de Tien geboden {mv}bijbel
de Tien woorden {mv}bijbel
an die angegebene Adresse
aan het opgegeven adres
Butter bei die Fische! [ugs.]
Boter bij de vis!zeg.
der / die / das Deine
de / het jouwe {pron}
de / het uwe {pron} [BN] [omg.] [de / het jouwe]
der / die / das Ihrige
de / het uwe {pron}
der/die/das Erstbeste
de/het eerste de/het beste {adj}
Die Geschäfte gehen gut.
De zaken gaan goed.econ.fin.handel
Die Geschäfte gehen schlecht.
De zaken gaan slecht.econ.fin.
Die Geschäfte nehmen ab.
De zaken nemen af.econ.fin.
Die Vermutung besteht, dass ...
Het vermoeden bestaat dat ...
nach oben | home© 2002 - 2025 Paul Hemetsberger | Impressum / Datenschutz | Cookie-Einstellungen
Dieses Deutsch-Niederländisch-Wörterbuch (Duits-Nederlands woordenboek) basiert auf der Idee der freien Weitergabe von Wissen. Mehr dazu
Links auf dieses Wörterbuch oder einzelne Übersetzungen sind herzlich willkommen! Fragen und Antworten
Werbung