dict.cc Wörterbuch :: etw :: Deutsch-Niederländisch-Übersetzung

Registrieren

Home

New Website

Deutsch: E

A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z

Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch: etw

» Übersetzung(en) tabellarisch anzeigen | immer

jd./etw. kam: iem./iets kwam
etw. bedeutet: iets betekent
jd./etw. war: iem./iets was
jd./etw. ist: iem./iets is
jd./etw. machte: iem./iets maakte
etw. endet: iets eindigt
jdm./etw. erschien: iem./iets verscheen
jd./etw. verursachte: iem./iets veroorzaakte
jd./etw. hemmte: iem./iets belemmerde
jd./etw. sorgt: iem./iets zorgt
etw.^Akk. verpassen: iets missen {verb} [niet bereiken]
etw.^Akk. versprechen: iets beloven {verb}
etw.^Akk. fordern: iets eisen {verb}
etw.^Akk. erklären: iets verklaren {verb}
jdn./etw. verändern: iem./iets veranderen {verb} [wijzigen]
etw. aussprechen: iets uitspreken {verb}
etw. behalten [im Gedächtnis]: iets onthouden {verb} [niet vergeten]
etw. bestimmen: iets bepalen {verb}
etw. erklären: iets uitleggen {verb} [verklaren]
etw. erkunden: iets verkennen {verb}
etw.^Akk. kosten [probieren] [Essen]: iets proeven {verb}gastr.
etw.^Akk. behaupten: iets beweren {verb}
etw.^Akk. probieren: iets proberen {verb}
etw. unterstreichen [auch fig.]: iets onderstrepen {verb} [ook fig.]
etw. einsehen [erkennen]: iets beseffen {verb} [inzien]
etw.^Akk. hinzufügen: iets toevoegen {verb}
etw. ergeben: iets opleveren {verb}
etw. abschließen: iets afsluiten {verb} [kamer, kast, boeken, verzekering]
etw. erleben: iets meemaken {verb} [beleven]
etw. festlegen: iets vastleggen {verb}
iets bepalen {verb}
jdn./etw. anzeigen: iem./iets aangeven {verb}
etw.^Akk. leihen [mieten]: iets huren {verb}
etw. packen [ergreifen]: iets pakken {verb} [houden, grijpen]
etw.^Akk. tauschen: iets ruilen {verb}
etw. enthalten: iets bevatten {verb} [inhouden]
etw. liefern [ergeben]: iets opleveren {verb}
etw. rütteln: iets rammelen {verb} [schudden]
etw. begreifen: iets snappen {verb} [begrijpen]
etw. untersuchen: iets uitzoeken {verb}
etw. aufklären: iets verklaren {verb} [duidelijk maken]
etw. zerstören: iets vernielen {verb}
jdn./etw. fürchten: iem./iets vrezen {verb}
jdn./etw. verstecken: iem./iets verstoppen {verb}
(etw.) durchhalten: (iets) volhouden {verb} [doorgaan]
etw.^Akk. verstärken: iets versterken {verb}
etw. speichern: iets opslaan {verb} [bewaren] [ook computergegevens]
etw. betonen [hervorheben]: iets benadrukken {verb}
jdn./etw. empfangen: iem./iets ontvangen {verb}
jdn./etw. zerstören: iem./iets vernietigen {verb} [vernielen]
etw.^Akk. mieten: iets huren {verb}
etw. versuchen: iets proberen {verb}
etw. wertschätzen: iets waarderen {verb} [op prijs stellen]
etw. anschnallen [Ski]: iets onderbinden {verb}sport
etw. beschränken: iets beperken {verb}
etw. anprobieren: iets aanpassen {verb}kled.
etw. waschen: iets wassen {verb}
etw. verüben: iets plegen {verb}
etw. züchten: iets kweken {verb}bot.zoöl.
etw. streichen [durchstreichen]: iets schrappen {verb} [doorstrepen]
etw. schaffen: iets halen {verb} [erreichen]
etw. verbieten: iets verbieden {verb}
etw. beschließen: iets besluiten {verb}
jdn./etw. abholen: iem./iets ophalen {verb} [afhalen]
iem./iets afhalen {verb} [ergens gaan halen]
etw. erfassen [wahrnehmen, begreifen]: iets beseffen {verb} [zich bewust zijn]
etw. löschen: iets wissen {verb}comput.
etw. beinhalten: iets inhouden {verb} [bevatten]
etw. ersinnen [geh.]: iets verzinnen {verb}
etw. vollenden: iets afmaken {verb} [voltooien]
iets voltooien {verb}
jdn./etw. rächen: iem./iets wreken {verb}
jdn./etw. transportieren: iem./iets vervoeren {verb}transp.
etw.^Akk. zumachen [ugs.]: dichtdoen iets {verb}
etw. erkennen [einsehen]: iets beseffen {verb} [inzien]
etw. fördern [Vorschub leisten]: iets aanmoedigen {verb} [stimuleren]
jdn./etw. vermissen: iem./iets missen {verb} [m.b.t. afwezigheid]
etw. herausfinden: iets achterhalen {verb}
etw. sammeln [anhäufen, zusammenbringen]: iets vergaren {verb}
etw. umtauschen: iets ruilen {verb} [omruilen]
etw. verschieben: iets verschuiven {verb}
etw. verwalten: iets beheren {verb}
etw. ablehnen [Plan etc.]: iets afkeuren {verb} [plan enz.]
etw. ausführen: iets uitvoeren {verb}
etw. erwägen: iets overwegen {verb}
etw. verderben [Stimmung, Verhalten etc.]: iets verpesten {verb} [fig.]
jdn./etw. erpressen: iem./iets chanteren {verb}
jdn./etw. verstümmeln: iem./iets verminken {verb}
etw. erfordern: iets vereisen {verb}
etw. probieren [Essen]: iets proeven {verb}gastr.
jdn./etw. bedrohen: iem./iets bedreigen {verb}
jdn./etw. beeinflussen: iem./iets beïnvloeden {verb}
jdn./etw. empfehlen: iem./iets aanraden {verb}
etw. bekommen [empfangen]: iets ontvangen {verb}
etw. lockern [Regelung, Gesetzgebung etc.]: iets versoepelen {verb}
etw. schleppen: iets sjouwen {verb}
etw. verbessern: iets verbeteren {verb}
jdn./etw. aushalten: iem./iets volhouden {verb} [doorgaan]
jdn./etw. bekämpfen: iem./iets bestrijden {verb}
jdn./etw. voranbringen: iem./iets bevorderen {verb} [vooruithelpen]

nach oben | home

Dieses Deutsch-Niederländisch-Wörterbuch (Duits-Nederlands woordenboek) basiert auf der Idee der freien Weitergabe von Wissen. Mehr dazu
Links auf dieses Wörterbuch oder einzelne Übersetzungen sind herzlich willkommen! Fragen und Antworten