|   Alle Sprachen   
EN   SV   IS   RU   RO   FR   IT   SK   NL   PT   FI   LA   ES   HU   NO   BG   HR   CS   DA   TR   PL   EO   SR   SQ   EL   BS   |   FR   SK   IS   ES   NL   HU   RO   PL   SV   NO   RU   FI   SQ   IT   DA   CS   PT   HR   BG   LA   EO   SR   BS   TR   EL

Duits-Nederlands woordenboek

Deutsch-Niederländisch-Übersetzung für: [een]
  äöüß...
  Optionen | Tipps | FAQ | Abkürzungen

LoginRegistrieren
Home|New Website|About|Vokabeltrainer|Fachgebiete|Benutzer|Forum|Mitmachen!
Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch: [een]

daarboven {adv} [boven een grens]
darüber
enkel {adj} {adv} [niet meer dan één]
einzig
wat {adv} [een beetje]
etwas [ein bisschen]
anders {adv} [op een andere manier; verschillend]
anders
enigszins {adv} [een beetje]
etwas [ein wenig]
ein wenig
ein bisschen
aangeschoten {adj} {adv} [een beetje dronken]
angetrunken
beschwipst [ugs.]
angeheitert
klein {adv} [bijv. een klein jaar]
knapp [z. B. knapp ein Jahr]
bedrukt {adj} {past-p} [met een opdruk]
bedruckt
eventjes [een korte tijd]
ein Weilchen
katterig {adj} {adv} [een kater hebbend]
verkatert [ugs.]
kinderachtig {adj} {adv} [als van een kind]
kindlich
afspreken {verb} [een afspraak maken]
verabreden
voorstellen {verb} [een voorstel doen]
vorschlagen
zakken {verb} [niet slagen voor een examen]
durchfallen [nicht bestehen]opl.
nicht bestehenopl.
bellen {verb} [met een bel een sein geven]
klingeln
schellen [regional]
rijden {verb} [op een dier]
reiten
schakelen {verb} [naar een andere versnelling gaan]
schalten
overkomen {verb} [een bepaalde indruk maken]
wirken [einen bestimmten Eindruck machen]
iets besluiten {verb} [een einde aan iets maken]
etw. abschließen [beenden]
etw. beenden
iets opstellen {verb} [bijv. een brief]
etw. aufsetzen [Schriftstück]
klaarkomen {verb} [een orgasme krijgen]
kommen [ugs.] [einen Orgasmus haben]
einen Orgasmus haben
iets benoemen {verb} [een naam geven]
etw. benennen [bezeichnen]
gunnen {verb} [een opdracht toewijzen]
vergeben [Arbeit, Auftrag]bestuur.econ.
knopen {verb} [een knoop leggen]
knoten
iem. vervoeren {verb} [in een roes brengen]
jdn. berauschen
iets opvolgen {verb} [BN] [controle op de voortgang van een proces of van werkzaamheden]
etw. nachverfolgen
overschakelen {verb} [een andere verbinding opzetten]
umschalten
duwen {verb} [een wagen]
anschieben [einen Wagen]
iets smeren {verb} [een broodje]
etw. bestreichen [z. B. Brot]
overkomen {verb} [fig.] [begrepen worden; een bepaalde indruk maken]
rüberkommen [ugs.] [verstanden werden; einen bestimmten Eindruck machen]
[met enige moeite een telefoonverbinding naar iem. tot stand brengen] {verb}
sich zu jdm. durchtelefonieren [ugs.]telecom.
aanstaan {verb} [op een kier staan]
angelehnt sein
afgaan {verb} [een gek figuur slaan]
sich blamieren
iem. bekronen {verb} [fig.] [een prijs toekennen]
jdn. mit einem Preis auszeichnen
iem. helpen {verb} [in een winkel]
jdn. bedienen
iem. uitzetten {verb} [uit een land verbannen]
jdn. des Landes verweisen
iets scherpen {verb} [bijv. een potlood]
etw.Akk. anspitzen [z. B. einen Bleistift]
kriebelen {verb} [een gevoel van jeuk geven]
kitzeln
kribbeln
ontzetten {verb} [een ambt ontnemen]
entheben [geh.]
openstaan {verb} [niet dicht zijn, van een rekening]
offen stehen
opstapelen {verb} [een stapel maken]
schichten
aufstapeln
aufschichten
pinnen {verb} [betalen met een pinpas] [NN]
mit Karte bezahlen
pinnen {verb} [geld opnemen met een pinpas] [NN]
Geld abheben
spoelen {verb} [op een spoel winden]
spulen
aufspulen
tippen {verb} [een fooi geven]
Trinkgeld geben
toeren {verb} [een ritje maken]
spazierenfahren
uitvoeren {verb} [op een toneel]
aufführen [auf einer Bühne]muziektheater
lid {het} [van een vereniging enz.]
Mitglied {n}
deelgenoot {de} [van een geheim]
Mitwisser {m}
band {de} [rond een wiel]
Reifen {m} [an Rädern]autofiets
bestemming {de} [van een reis]
Reiseziel {n}
plas {de} [kleine hoeveelheid vloeistof in een ondiepe kuil]
Pfütze {f}
monster {het} [een willekeurige hoeveelheid ontnomen aan een grotere massa]
Muster {n}
schap {het} {de} [langs een wand]
Regal {n}
Regalfach {n}
kruin {de} [van een boom]
Krone {f} [kurz für: Baumkrone]
schelp {de} [van een weekdier]
Muschel {f} [Muschelschale]
winkelwagen {de} [in een supermarkt]
Einkaufswagen {m}
doek {het} [materiaal waarop men een beeld schildert]
Leinwand {f}kunst
pit {de} [draad van een kaars]
Docht {m}
reep {de} [klein stuk chocolade, in een slot]
Riegel {m} [Schokolade, Verschluss]
seizoen {het} [van een serie]
Staffel {f} [Fernsehserie]TV
laadbak {de} [van een vrachtwagen]
Pritsche {f} [Ladefläche]transp.
verlichting {de} [door een natuurlijke of kunstmatige lichtbron]
Beleuchtung {f}
kabouter {de} [op een schip]
Klabautermann {m} [nordd.]myth.
klink {de} [van een deur]
Türklinke {f}
opslag {de} [het in het spel brengen van een bal]
Aufschlag {m}sport
aankomst {de} [na een reis]
Anreise {f} [Ankunft]
reproductie {de} [kopie van een kunstwerk]
Kunstdruck {m}
schrijver {de} [auteur van een genoemd werk]
Verfasser {m}
veiligheidsdienst {de} [van een land]
Geheimdienst {m}pol.
vogelverschrikker {de} [ook omg. voor een niet aantrekkelijke persoon]
Vogelscheuche {f} [auch ugs. für eine unattraktive Person]
voorganger {de} [van een kerk]
Vorsteher {m} [einer Kirche]relig.
werking {de} [van een machine]
Arbeitsweise {f} [Art zu funktionieren]
[bestuursgebied van een Duitse deelstaat]
Regierungsbezirk {n} [Verwaltungsbezirk innerhalb eines deutschen Bundeslandes]bestuur.pol.
aangrijpingspunt {het} [van een kracht]
Angriffspunkt {m} [einer Kraft]fys.
aard {de} [geaardheid van een persoon]
Couleur {f} [Prägung einer Person]
afkoop {de} [van een verplichting]
Ablösung {f}
afkoop {de} [van een verzekering]
Rückkauf {m}
askegel {de} [bijv. van een sigaret]
Aschekegel {m} [z.B. bei einer Zigarette]
bewindspersoon {de} [lid van een bestuur]
Führungskraft {f}bestuur.
bierpul {de} [één liter bier]
Maß {f} [bayer.] [österr.] [Maßkrug]gastr.
bijlage {de} [bij een boek of tijdschrift]
Beilage {f} [zu einem Buch oder einer Zeitschrift]journ.publ.
buitenhuid {de} [van een vaartuig]
Außenhaut {f} [eines Schiffes]naut.
deelgenoot {de} [vrouwelijk] [van een geheim]
Mitwisserin {f}
functioneren {het} [van een machine]
Arbeitsweise {f} [Art zu funktionieren]
gnoom {de} [op een schip]
Klabautermann {m} [nordd.]myth.
herwaardering {de} [van een prijs]
Preisanpassung {f}econ.
nach oben | home© 2002 - 2024 Paul Hemetsberger | Impressum / Datenschutz
Dieses Deutsch-Niederländisch-Wörterbuch (Duits-Nederlands woordenboek) basiert auf der Idee der freien Weitergabe von Wissen. Mehr dazu
Links auf dieses Wörterbuch oder einzelne Übersetzungen sind herzlich willkommen! Fragen und Antworten
Werbung