|   Alle Sprachen   
EN   SV   IS   RU   RO   FR   IT   SK   NL   PT   FI   LA   ES   HU   NO   BG   HR   CS   DA   TR   PL   EO   SR   SQ   EL   BS   |   FR   SK   IS   ES   NL   HU   RO   PL   SV   NO   RU   FI   SQ   IT   DA   CS   PT   HR   BG   LA   EO   SR   BS   TR   EL

Duits-Nederlands woordenboek

Deutsch-Niederländisch-Übersetzung für: [van]
  äöüß...
  Optionen | Tipps | FAQ | Abkürzungen

LoginRegistrieren
Home|New Website|About|Vokabeltrainer|Fachgebiete|Benutzer|Forum|Mitmachen!
Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch: [van]

belangrijk {adj} {adv} [van grote betekenis]
wichtig
bedeutsam
belangreich
belangvoll [geh.]
zo'n {pron} [van deze soort]
solch
so ein
kwijt [verlost van]
los
suf {adj} [pej.] [niet helder van geest]
bescheuert [ugs.] [nicht recht bei Verstand]
via {prep} [door bemiddeling van]
durch [+Akk.] [mittels]
ijdel {adj} {adv} [vol van zelfbewondering]
eitel
eruit {adv} [van de spreker vandaan]
hinaus
kwaadaardig {adj} {adv} [boos van aard]
böse [bösartig]
boshaft
minzaam {adj} {adv} [tegen mensen van lagere rang]
herablassend
vanwege {prep} [uit naam van]
seitens [+Gen.]
bijdehand {adj} {adv} [vlug van begrip]
schlau
aufgeweckt
groezelig {adj} {adv} [vaal van kleur]
fahl
grau
hardleers {adj} [traag van begrip]
begriffsstutzig [pej.]
ijl {adj} {adv} [van geringe dichtheid]
dünn
kinderachtig {adj} {adv} [als van een kind]
kindlich
leugenachtig {adj} {adv} [van persoon]
verlogen
overheersend {adj} {adv} [van overwegende invloed zijn]
vorherrschend
swingend {adj} {adv} {pres-p} [bruisend van leven]
sprudelnd [Temperament, Begeisterung]
uitgeslapen {adj} {adv} {past-p} [letterlijk, maar ook in de zin van gehaaid]
ausgeschlafen [auch ugs. für gewitzt]
Verhip! [omg.] [in geval van ergernis]
Verflixt! [ugs.]
vitaal {adj} [van levensbelang]
lebensnotwendig
bezorgen {verb} [van goederen]
liefern [beliefern]
ausliefern
vloeken {verb} [uitroepen van vloekwoorden]
fluchen
aandraaien {verb} [van bout, moer, schroef]
anziehenwerkt.
festziehenwerkt.
gelden {verb} [van toepassing zijn]
zutreffen
huiveren {verb} [van afschuw, vrees]
schaudern
handhaven {verb} [van gezag, orde, aanbod]
aufrechterhalten
iets afkondigen {verb} [van verordeningen, wetten]
etw. erlassen [Gesetz, Verordnung etc.]
handhaven {verb} [van regeling, toestand]
beibehalten
iets opslaan {verb} [van deksel, luik enz.]
etw. aufklappen [Fensterladen, Buch]
opgaan {verb} [van toepassing zijn]
zutreffen
grinniken {verb} [van genoegen lachen]
kichern
huiveren {verb} [van kou]
frösteln
iem./iets vertegenwoordigen {verb} [in de plaats treden van, handelen in naam van]
jdn./etw. vertreten [Interessen, Land etc.] [auch als Stellvertreter]
iets opvolgen {verb} [BN] [controle op de voortgang van een proces of van werkzaamheden]
etw. nachverfolgen
doorslaan {verb} [van stoppen, weerstanden]
durchbrennen [Sicherung]elektr.
ritselen {verb} [van bladeren, papier enz.]
rascheln
aandampen {verb} [BN] [van glas]
beschlagen
aanslaan {verb} [van glas]
beschlagen
achten {verb} [van mening zijn]
betrachten als
flikkeren {verb} [terugkaatsen van licht]
glitzern
iets dateren {verb} [van datum voorzien]
etw. datieren [etw. mit einem Datum versehen]
iets declareren {verb} [van gemaakte onkosten]
etw. in Rechnung stellen
etw. geltend machen [Kosten]
iets iets achten {verb} [van mening zijn]
etw. als etw. erachten [geh.]
etw. für etw. halten [der Meinung sein]
iets ontluisteren {verb} [formeel] [van aanzien beroven]
das Ansehen von etw. schädigen
iets overtrekken {verb} [de lijnen van iets natekenen op doorschijnend papier]
etw.Akk. durchpausen
inleveren {verb} [afstand doen van koopkracht]
kürzertreten [sich einschränken]
kriebelen {verb} [een gevoel van jeuk geven]
kitzeln
kribbeln
oordelen {verb} [van mening zijn]
der Meinung sein
openstaan {verb} [niet dicht zijn, van een rekening]
offen stehen
opsteken {verb} [van wind]
aufkommen [Wind]
opveren {verb} [van beurskoersen]
sich erholenecon.fin.
opzetten {verb} [van dieren]
ausstopfen
snateren {verb} [ook van personen]
schnattern [auch ugs. für plaudern]
verlagen {verb} [van prijs, tarief]
ermäßigen
verzuipen {verb} [omg.] [van motor]
absaufen [ugs.] [Motor]
lid {het} [van een vereniging enz.]
Mitglied {n}
neef {de} [zoon van broer of zus]
Neffe {m}
beleid {het} [wijze van behandeling]
Politik {f} [z. B. einer Firma oder einer Schule]
nicht {de} [dochter van broer of zus]
Nichte {f}
rok {de} [van vrouwen]
Rock {m}kled.
deelgenoot {de} [van een geheim]
Mitwisser {m}
agenda {de} [lijst van afspraken]
Terminkalender {m}
neef {de} [zoon van oom of tante]
Cousin {m}
Vetter {m}
nicht {de} [dochter van oom of tante]
Cousine {f}
nek {de} [deel van de hals]
Nacken {m}
toets {de} [van piano, apparatuur]
Taste {f}
bestemming {de} [van een reis]
Reiseziel {n}
bestuur {het} [van land]
Regierung {f}pol.
poot {de} [van dier]
Pfote {f}
aanhef {de} [van brief]
Anrede {f} [im Brief]
herstel {het} [van orde, vrede, vorige toestand]
Wiederherstellung {f}
kruin {de} [van een boom]
Krone {f} [kurz für: Baumkrone]
schelp {de} [van een weekdier]
Muschel {f} [Muschelschale]
schaal {de} [van ei]
Schale {f} [Ei]zoöl.
tussenvoegsel {het} [woordje tussen de voornaam en het hoofdwoord van de achternaam]
[Wort das zwischen Vor- und Nachnamen eingefügt wird wie z. B. in Vincent van Gogh]taal.
draad {de} [van metaal, pekdraad]
Draht {m}
helling {de} [van berg]
Abhang {m}
pit {de} [draad van een kaars]
Docht {m}
seizoen {het} [van een serie]
Staffel {f} [Fernsehserie]TV
teelt {de} [van landbouwgewassen]
Anbau {m}agr.
afsluiting {de} [van boeken, verzekering]
Abschluss {m}
bereik {het} [van zender, raket, vliegtuig]
Reichweite {f}
beslag {het} [mengsel van meel]
Teig {m}gastr.
bestuurder {de} [van bond, vereniging]
Vorstandsmitglied {n}
Vorstand {m} [Vorstandsmitglied]
haag {de} [van mensen]
Reihe {f} [Menschenreihe]
nach oben | home© 2002 - 2024 Paul Hemetsberger | Impressum / Datenschutz
Dieses Deutsch-Niederländisch-Wörterbuch (Duits-Nederlands woordenboek) basiert auf der Idee der freien Weitergabe von Wissen. Mehr dazu
Links auf dieses Wörterbuch oder einzelne Übersetzungen sind herzlich willkommen! Fragen und Antworten
Werbung