dict.cc Wörterbuch :: doen :: Deutsch-Niederländisch-Übersetzung

Registrieren

Home

New Website

Deutsch: D

A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K | L | M | N | O | P | Q | R | S | T | U | V | W | X | Y | Z

Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch: doen

» Übersetzung(en) tabellarisch anzeigen | immer

VERB

doen | deed | gedaan

doen {verb}: machen
tun
aangifte doen {verb}: Anzeige erstattenrecht
bakkie doen {verb} [NN] [omg.]: (zusammen) Kaffee trinken
boodschappen doen {verb}: einkaufen
Einkäufe machen
Besorgungen machen
cadeau doen {verb}: verschenken
doen alsof {verb}: vortäuschen
so tun, als ob
ertoe doen {verb} [omg.] [van belang zijn]: von Bedeutung sein
gestand doen {verb}: halten [Wort, Preisangebot, etc.]
iem. doen schrikken {verb}: jdn. erschrecken
iem. iets cadeau doen {verb}: jdm. ein Geschenk machen
iem. pijn doen {verb}: jdn. verletzen
iem. verdriet doen {verb}: jdm. Kummer bereiten
iets doen ontstaan {verb}: etw. erregen [hervorrufen, verursachen]
iets erbij doen {verb}: etw. hinzufügen
iets ertoe doen {verb} [omg.] [van belang zijn]: etw. ausmachen [von Bedeutung sein]
inkopen doen {verb}: einkaufen gehen
Einkäufe machen
Einkäufe tätigen
moeite doen {verb}: sich bemühen
pijn doen {verb}: schmerzen
wehtun [weh tun]
stoer doen {verb}: sich aufspielen
verslag doen {verb}: berichten
vervelend doen {verb}: garstig sein
sich eklig benehmen
sich ungezogen verhalten
sich unangenehm verhalten
was doen {verb}: Wäsche machen
Wäsche waschen
zaken doen {verb}: Handel treibenhandel
im Handel tätig seinhandel
zielig doen {verb}: Mitleid erregen
aan sport doen {verb}: Sport treibensport
Sport betreibensport
sich sportlich betätigensport
achter slot doen {verb}: wegschließen
afstand doen (van) {verb}: verzichten (auf)
afstand doen van {verb}: aufgeben
abandonnieren
allerlei beloften doen {verb}: allerhand Versprechungen machen [ugs.]
boodschappen gaan doen {verb}: einkaufen gehen
de afwas doen {verb}: das Geschirr spülen
das Geschirr abwaschen
de ronde doen {verb} [geruchten enz.]: die Runde machen [Gerüchte etc.]
de ronde doen {verb} [rondgang]: die Runde machen [Rundgang]
de vaat doen {verb}: das Geschirr spülen
een aanbetaling doen {verb}: anzahlen
een aanbod doen {verb}: ein Angebot machenecon.
een belofte doen {verb}: ein Versprechen geben
een gebed doen {verb}: beten
een plas doen {verb} [omg.]: pinkeln gehen [ugs.]
Pipi machen [ugs.] [bes. Kindersprache]
een spelletje doen {verb}: ein Spiel spielen
goede zaken doen {verb}: gute Geschäfte machenecon.fin.handel
het goed doen {verb}: es gut machen
het huishouden doen {verb}: den Haushalt machen
iem. een huwelijksaanzoek doen {verb}: jdm. einen Heiratsantrag machen
iem. een plezier doen {verb}: jdm. einen Gefallen tun
iem. noodzaken iets te doen {verb}: jdn. zu etw. veranlassen
iets niet expres doen {verb}: etw. nicht absichtlich tun
moeite doen voor iets {verb}: sich^Akk. um etw.^Akk. bemühen
ter zake doen {verb} [belangrijk zijn]: eine Rolle spielen [fig.]
ter zake doen {verb} [ermee te maken hebben]: zum Thema gehören
zijn zegje doen {verb}: seinen Senf dazugeben [fig.]zeg.
een beroep doen op: appellieren an
Mocht je dat doen, ...: Falls du das machst, ...
een beroep op iets doen {verb}: Anspruch auf etw. erheben
iem. ertoe brengen iets te doen {verb}: jdn. veranlassen, etw. zu tun
iets op de post doen {verb}: etw. zur Post bringen
in de ban doen {verb}: ächten
in een zak doen {verb}: eintüten
niets ter zake doen {verb}: nichts zur Sache tunzeg.
popelen om iets te doen {verb}: darauf brennen, etw. zu tun
Wat ben je aan het doen?: Was machst du gerade?
zijn naam alle eer aan doen: seinem Namen alle Ehre machen
de deur op slot doen {verb}: die Tür abschließen
die Tür verschließen
de eer hebben iets te doen {verb}: die Ehre haben, etw. zu tun
de knip op de deur doen {verb}: die Tür verriegeln
een duit in het zakje doen {verb}: einen Beitrag leistenzeg.
het in zijn broek doen {verb} [ook fig.]: sich^Dat. in die Hosen machen [ugs.] [auch fig.]
iets met de Franse slag doen {verb}: etw. larifari machen [ugs.]zeg.
etw. (nur) oberflächlich machenzeg.
met het idee spelen om iets te doen {verb}: mit der Idee spielen, etw. zu tun
niet te beroerd zijn om iets te doen {verb}: nicht abgeneigt sein, etw. zu tun
op het punt staan iets te doen {verb}: im Begriff sein etw. zu tun

nach oben | home

Dieses Deutsch-Niederländisch-Wörterbuch (Duits-Nederlands woordenboek) basiert auf der Idee der freien Weitergabe von Wissen. Mehr dazu
Links auf dieses Wörterbuch oder einzelne Übersetzungen sind herzlich willkommen! Fragen und Antworten