|   Alle Sprachen   
EN   SV   IS   RU   RO   FR   IT   SK   NL   PT   FI   LA   ES   HU   NO   BG   HR   CS   DA   TR   PL   EO   SR   SQ   EL   BS   |   FR   SK   IS   ES   NL   HU   RO   PL   SV   NO   RU   FI   SQ   IT   DA   CS   PT   HR   BG   LA   EO   SR   BS   TR   EL

Duits-Nederlands woordenboek

Deutsch-Niederländisch-Übersetzung für: tijd
  äöüß...
  Optionen | Tipps | FAQ | Abkürzungen

LoginRegistrieren
Home|New Website|About|Vokabeltrainer|Fachgebiete|Benutzer|Forum|Mitmachen!
Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch: tijd

NOUN   de tijd | de tijden
tijd {de}
Zeit {f}
tijd {de} [tijdstip]
Uhrzeit {f}
op tijd {adj}
pünktlich
op tijd {adj} {adv}
rechtzeitig
over tijd {adj} {adv}
überfällig
tijd hebben {verb}
Zeit haben
gemiddelde tijd {de}
Durchschnittszeit {f}
geruime tijd {de}
geraume Zeit {f} [geh.]
koloniale tijd {de}
Kolonialzeit {f}gesch.
lokale tijd {de}
Ortszeit {f}
maximale tijd {de}
Höchstzeit {f}
Nieuwe Tijd {de}
Neuzeit {f}gesch.
plaatselijke tijd {de}
Ortszeit {f}
resterende tijd {de}
Restzeit {f}
verbleibende Zeit {f}
Romeinse tijd {de}
Römerzeit {f}gesch.
tegenwoordige tijd {de}
Gegenwart {f}
totale tijd {de}
Gesamtzeit {f}
verloren tijd {de}
verlorene Zeit {f}
vrije tijd {de}
Freizeit {f}
welbestede tijd {de}
sinnvoll genutzte Zeit {f}
winnende tijd {de}
Siegerzeit {f}sport
Het is tijd.
Es ist an der Zeit.zeg.
in afzienbare tijd {adv}
in absehbarer Zeit
net op tijd {adv}
gerade noch rechtzeitig
van deze tijd {adj}
zeitgemäß
de tijd doden {verb}
die Zeit vertreibenzeg.
de tijd doden {verb} [idioom]
die Zeit totschlagen [Idiom]
op tijd zijn {verb}
pünktlich sein
tijd {de} van lijden
Leidenszeit {f}
Zeit {f} des Leidens
tijd {de} van rouw
Trauerzeit {f}
Zeit {f} der Trauer
voltooid tegenwordige tijd {de}
Perfekt {n}taal.
voltooid verleden tijd {de}
Plusquamperfekt {n}taal.
bij tijd en wijle {adv}
gelegentlich
dann und wann
drie minuten voor tijd {adv}
drei Minuten vor dem Endesport
een minuut voor tijd {adv}
eine Minute vor Schluss
Ik heb geen tijd.
Ich habe keine Zeit.
in de afgelopen tijd {adv}
in letzter Zeit
in jüngster Zeit
Komt tijd, komt raad.
Kommt Zeit, kommt Rat.zeg.
van tijd tot tijd {adv}
dann und wann
von Zeit zu Zeit
Zonde van de tijd!
Schade um die Zeit!
zich de tijd nemen {verb}
sich Zeit nehmen
tijd {de} van de dag
Tageszeit {f}
De tijd ging vliegensvlug voorbij.
Die Zeit verging wie im Fluge.zeg.
De tijd heelt alle wonden.
Die Zeit heilt alle Wunden.spreekw.
De tijd zal het leren.
Die Zeit wird es lehren.zeg.
Het is alleen een kwestie van tijd.
Es ist nur eine Frage der Zeit.zeg.
Het is slechts een kwestie van tijd (, tot...)
Es ist nur eine Frage der Zeit (, bis...)
in de loop der tijd {adv}
im Laufe der Zeit
Waar heb je al die tijd gezeten? {verb}
Wo hast du die ganze Zeit gesteckt? [ugs.]zeg.
de tekenen {mv} van de tijd
die Zeichen {pl} der Zeit
Het zingen van de tijd [Richard Powers]
Der Klang der Zeitlit.F
Hoogste tijd [Harry Mulisch]
Höchste Zeitlit.F
Op zoek naar de verloren tijd
Auf der Suche nach der verlorenen Zeit [Marcel Proust]lit.F
Tijd van leven [Anne Tyler]
Kleine Abschiedelit.F
nach oben | home© 2002 - 2024 Paul Hemetsberger | Impressum / Datenschutz
Dieses Deutsch-Niederländisch-Wörterbuch (Duits-Nederlands woordenboek) basiert auf der Idee der freien Weitergabe von Wissen. Mehr dazu
Links auf dieses Wörterbuch oder einzelne Übersetzungen sind herzlich willkommen! Fragen und Antworten
Werbung