|   Alle Sprachen   
EN   SV   IS   RU   RO   FR   IT   SK   NL   PT   FI   LA   ES   HU   NO   BG   HR   CS   DA   TR   PL   EO   SR   SQ   EL   BS   |   FR   SK   IS   ES   NL   HU   RO   PL   SV   NO   RU   FI   SQ   IT   DA   CS   PT   HR   BG   LA   EO   SR   BS   TR   EL

Duits-Nederlands woordenboek

Deutsch-Niederländisch-Übersetzung für: twee
  äöüß...
  Optionen | Tipps | FAQ | Abkürzungen

LoginRegistrieren
Home|New Website|About|Vokabeltrainer|Fachgebiete|Benutzer|Forum|Mitmachen!
Niederländisch-Deutsch-Wörterbuch: twee

twee
zwei
zwo [ugs.]
twee maal {adv}
zweimal
twee-eiig {adj}
zweieiigbiol.
dubbel twee {de} <2x>
Doppelzweier {m} [Rudersport]sport
twee derde {het}
zwei Drittel {pl}
twee weken {mv}
zwei Wochen {pl}
elke twee dagen {adv}
alle zwei Tage
met twee cijfers {adj} [achtergeplaatst]
zweistellig
met twee verdiepingen {adj} [achtergeplaatst]
zweistöckigarchi.bouwk.vastg.
twee weken geleden {adv}
vor zwei Wochen
twee linkerhanden hebben {verb}
zwei linke Hände habenzeg.
twee {de} met stuurman <2+>
Zweier {m} mit Steuermannsport
twee {de} met stuurvrouw <2+>
Zweier {m} mit Steuerfrausport
twee {de} zonder stuurman <2->
Zweier {m} ohne Steuermannsport
twee {de} zonder stuurvrouw <2->
Zweier {m} ohne Steuerfrausport
met zijn twee / tweeën {adv}
zu zweit
op twee na laatste {adj}
drittletzte
drittletztes
drittletzter
twee keer zo veel {adv}
doppelt so viel
zweimal so viel
iets met twee maten meten {verb}
etw. mit zweierlei Maß messenzeg.
periode {de} van twee jaar
Biennium {n}
Zeitraum {m} von zwei Jahren
twee-onder-één-kap {de} [omg.]
Doppelhaushälfte {f}vastg.
twee-onder-één-kapwoning {de}
Doppelhaushälfte {f}vastg.
Alle dingen hebben twee handvatten.
Alles / jedes Ding hat (seine) zwei Seiten.spreekw.
in de voorbije twee jaar {adv}
in den vergangenen zwei Jahren
Waar twee kijven hebben twee schuld.
Es gehören immer zwei dazu. [Beide sind verantwortlich.]spreekw.
als twee druppels water op elkaar lijken {verb}
sich gleichen wie ein Ei dem anderen
tussen twee kwaden moeten kiezen {verb}
die Wahl zwischen Pest und Cholera habenzeg.
twee handen op één buik zijn {verb}
zusammenhalten wie Pech und Schwefelzeg.
twee vliegen in één klap slaan {verb} [idioom]
zwei Fliegen mit einer Klappe schlagen [Idiom]
nach oben | home© 2002 - 2024 Paul Hemetsberger | Impressum / Datenschutz
Dieses Deutsch-Niederländisch-Wörterbuch (Duits-Nederlands woordenboek) basiert auf der Idee der freien Weitergabe von Wissen. Mehr dazu
Links auf dieses Wörterbuch oder einzelne Übersetzungen sind herzlich willkommen! Fragen und Antworten
Werbung